Column "MAG HET IETSJES MEER ZIJN?"

Foto: 400-meter kunstijsbaan.

 

Toen de slager nog zijn plakjes vlees afsneed in het bijzijn van de klant, wist hij altijd op een sluwe manier net een beetje meer te verkopen door een plakje extra op het kartonnen disposable te leggen. Om vervolgens met een meest onschuldige blik de vraag te stellen “of het een beetje meer mag zijn?”. Je moest van goeden huize komen om die vraag met een krachtig “nee” te beantwoorden.
Aan die verkooptruc moest ik denken toen ik onlangs op schaatsen.nl een artikel las, waarin de KNSB gaat proberen de besprekingen tussen de gemeente en ondernemer Michael van de Kuit vlot te trekken over een investering voor een overdekte schaatsbaan in Rotterdam-Zuid. Maar de KNSB in de persoon van Paul Sanders kan beter niet de slager uithangen. Om in dit opzicht maar eens in andere beroepstermen te spreken: Schoenmaker, blijf bij je leest.

 

Over een nieuwe ijsbaan in Rotterdam wordt al jaren gesproken. Er is zelfs een initiatiefgroep die, onder het mom van het aantal inwoners van Rotterdam, het gerechtvaardigd en noodzakelijk vindt dat de Maasstad een overdekte ijsbaan krijgt. Vanuit de emotie bezien kan ik dit nog wel begrijpen, maar vanuit de ratio bekeken krijg ik er een gevoel van kromme tenen in te kleine schaatsen van. Zeker in een tijd dat door noodzakelijke bezuinigingen veel sociale – en sportvoorzieningen het financieel moeten gaan ontgelden.
Om een 400-meterbaan verantwoord te kunnen exploiteren ga ik uit van een actieradius van 40 kilometer. Met banen in Den Haag en Breda wordt in mijn ogen Rotterdam ruimschoots voorzien van kunstijs. Daartussen ligt de baan van Dordrecht. Weliswaar is deze baan 250 meter lang, maar mag worden gezien als een prima volwaardige leer- en trainingslocatie voor de aankomende (top)sporters.
Ook de KNSB zal bekend zijn met het feit dat het ijsconcept van de Haagse Uithof nog steeds worstelt om te kunnen blijven bestaan. Vandaag maakte de Telegraaf bekend dat het kartcentrum, dat onderdeel is van het Uithofconcept, failliet is verklaard. Maar ook de exploitatieproblemen van de ijshal behoren nog niet tot het definitieve verleden. Het complex werd geteisterd door recentelijke bouwkundige- en technische problemen, veelal als gevolg van achterstallig onderhoud. Daarnaast blijkt één van de twee private partners, die de Uithof al een keer hebben behoed voor een faillissement, te zijn afgehaakt. De zoektocht naar de toekomst is voor de aandeelhouders mede daardoor nog niet ten einde. Het verantwoord exploiteren van een ijshal blijkt minder een ijskoud kunstje te zijn dan door de liefhebbers wordt verondersteld. Dat kunstje wordt nog moeilijker als gemeentes, of bereidwillige investeerders, per se hun hobby binnen de eigen gemeentegrenzen willen realiseren. Vreemd eigenlijk, want regionale samenwerking op het gebied van economie is plaatselijke overheden niet vreemd. Vanuit dat perspectief moet ook naar welzijns- en sportvoorzieningen worden gekeken en als zodanig worden gehandeld. In mijn ogen is dat een kans om de differentiatie in sportaanbod te vergroten, de kwaliteit te verbeteren en het sportniveau te verhogen. In casu de KNSB: Die moet gewoon vanuit een trias politica-gedachte ervoor zorgen dat we het topschaatsland van de wereld blijven. En in ieder geval het lef te hebben om Rotterdam te behoeden voor een sportbeleid waarmee ze zich op glad ijs gaan begeven.

 

Homepage >>

Column EEN BAKJE TROOSTELOOS

Foto: Hoogwaardige koffiezetmachine.

 

Het is nog niet zo lang geleden dat sportcomplexen geen horecagelegenheid hadden, maar “kantines”. Hier en daar zie ik ze nog: Hokken waar de rooklucht ondanks het al jaren geleden ingestelde rookverbod nooit is verdwenen, met net te weinig verlichting om een krant te kunnen lezen en donkerbruine inrichting die consequent is doorgevoerd van bar tot de zitgelegenheden. Ik ben nooit fan geweest van dergelijke lokaliteiten, dus toen ik de kans kreeg om in het ’s-Gravenzandse “Maesemunde” een andere type horeca in te richten heb ik die met twee handen aangegrepen. Niet gehinderd door de kennis die ik nu wel heb, maar vooral gestuurd door een gevoel voor gasten, hebben we daar een Grand Café-concept ontwikkeld. Een horecaconcept waarbij het malen, zetten en aanbieden van koffie in het bijzijn van de gast centraal stond. Koffie was vijftien jaar geleden ook al de cash-cow van veel sportcomplexen.

 

Ik vond het altijd een feest toen ik als kind met zo´n ouderwetse gele wandmolen van Douwe Egberts bij mijn oma de koffie mocht malen. Om vervolgens met de neus boven het maalsel te hangen, dat was terechtgekomen in het dikwandige glazen bakje. De zoete doordringende geur die vers gemalen koffie verspreidde was verslavend lekker. Voor mij in ieder geval veel lekkerder dan de bedoelde vloeibare versie ervan, want een echte liefhebber van de pure koffie ben ik nooit geworden.  De herinneringen aan die koffiegeur hebben me nooit losgelaten en stonden in schril contrast tot de bittere geur van de te lang warm gehouden snelfilterkoffie die in zwembaden gebruikelijk was. Dat was de basis voor inspiratie om tegen de stroom in een horecaconcept te ontwikkelen, waarbij versgemalen koffie centraal stond. Niet dat er in de zwembaden ooit rijen aan de counter stonden, maar er waren altijd adviseurs in mijn omgeving die vonden dat primair moest worden nagedacht over snelheid, efficiëntie en derving. Terwijl ik juist aan de “andere” kant sta, namelijk hoe kan ik de gast maximaal bedienen? Het heeft er uiteindelijk toe geleid dat in het beoogde Grand Café een koffieapparaat is geplaatst, waarbij elke kop koffie in het bijzijn van de gast werd gemalen en gezet. Niet aangeboden in een kartonnen beker, maar in een porseleinen kop. Daardoor was de schuimende laag van de koffie beter zichtbaar en bleef het mengsel langer op temperatuur. En wat bovenal belangrijk was: De gast bleek bereid meer te betalen voor dit met persoonlijke aandacht vers gezette kopje koffie. En de geur die regelmatig werd verspreid door het malen beïnvloedde het aankoopgedrag. Want net als ik vonden veel gasten de geur van vers gemalen koffie niet te weerstaan.
In vaktermen spreken we tegenwoordig over toegevoegde waarden: Iets extra’s aan de gast bieden, waardoor ze bereid zijn sneller te besteden en extra te betalen. En dat terwijl deze benadering van gasten niet leidde tot een lagere handelingssnelheid of minder efficiëntie. Het geavanceerde koffieapparaat is vervangen door een automaat. Met één druk op de knop kan koffie in een beker worden gespetterd. Ik durf de discussie niet aan te gaan of de kwaliteit van de koffie daarmee beter of juist minder is geworden. Maar één ding staat voor mij wel vast. De aandacht die de gast krijgt bij het speciaal voor hem vers gezette bakje koffie staat ver af van die bij het bakje troost uit de automaat. Over het realiseren en vooral borgen van toegevoegde waarden in een bedrijf kan nog veel worden geleerd.

 

Homepage >>

 

Archief columns 2012 >>